Als je een boek schrijft komt er ongetwijfeld een moment dat personages tegen elkaar beginnen te praten. Hoe doe je dat als schrijver van je boek of verhaal? Hierbij acht tips voor dialoog, waarvan ik nummer drie pas leerde toen mijn eerste manuscript bijna naar de uitgeverij had gestuurd.
- Laat personage zien en geef informatie
‘En eerst mot je ‘t zien te vinden – Goudgrijp legt honderden kilometers onder Londen, snappie?’
(Hagrid in Harry Potter en de Steen der Wijzen van J.K. Rowling)
Je kunt personages vormen door wat ze zeggen. Spreken ze met een accent? Praten ze alleen maar over zichzelf? Over hun baby? Of fluisteren ze alleen maar? In het bovenstaand voorbeeld leren we Hagrid kennen door hoe hij praat, maar ook krijgen we informatie over Goudgrijp. Twee vliegen in één klap!
Als schrijver is dialoog de ideale manier om niet alles te vertellen als schrijver, maar om je personages elkaar op de hoogte te brengen van nieuwe informatie. Dit kan veel natuurlijker aanvoelen voor de lezer wanneer je dit in een dialoog doet, dan wanneer je een laptekst opschrijft die aanvoelt als een ‘infodump’. - Dialoog schrijven is geen transcriberen
Dialoog opschrijven is niet letterlijk neerpetten wat iemand zegt. In het dagelijks leven zeg ik soms bij iedere zin ‘ehm’ of ‘eh’, maar dat geef je in een dialoog niet gauw weer. Tenzij je wilt laten zien dat iemand misschien zenuwachtig is.
Deze tip hoorde ik laatst weer door Booker Prize Winnaar, Bernardine Evaristo, verteld worden, hier haar gratis masterclass op YouTube. - Ja en nee weglaten
Als er vragen worden gesteld in dialoog kun je het antwoord ‘ja’ of ‘nee’ vaak weglaten als er een langer antwoord volgt. Bijvoorbeeld:
‘Ga je morgen mee?’
‘Nee, ik wil niet.’
Je zou hier prima ‘nee’ kunnen schrappen, want ‘ik wil niet’ vertelt al genoeg. Loop op die manier alle ja’tjes en nee’tjes uit je dialoog na. - Chaos
Soms is een goed dialoog ook chaos, zoals in dit verhaal AITA van Luuk Schokker tussen twee geliefdes:
‘Wil je nog?’
‘Friet?’
‘Samen zijn.’
Een beetje chaos in een dialoog maakt het levendig. Ook laat het bovenstaande voorbeeld goed zien dat de personages allebei op iets anders focussen. Akward…! - Gebruikmaken van de omgeving
De omgeving kan je dialoog ondersteunen. Zo laat Zadie Smith in haar boek Over Schoonheid de familie Belsey hannessen met witte room, terwijl ze een gesprek over racisme hebben. Dat werkt als een trein.
In mijn eigen verhaal gebruikte ik een scherpe rand aan een bar om een uitspraak ook ‘gevaarlijk’ aan te laten voelen.
‘Misschien had je dat allemaal niet nodig,’ zei ze. ‘Dat ik alles aangreep, was niet positief. Ik zocht iets om voor te leven. Om die markering van me af te krijgen.’
‘Dat is de tweede keer dat je dat zegt: markering…’ Mijn vinger vond een groef in het hout van de bar. De inkeping voelde gevaarlijk ruw toen ik erover wreef, maar was niet scherp genoeg om me open te halen.
(Merel in de ruimte – Lucia van den Brink) - Fluisteren, sissen, gillen, schreeuwen
Over het algemeen is een dialoog de volgende formule: ‘xx xx xx,’ zegt personage. Sommige schrijvers veranderen het eenvoudige werkwoord ‘zeggen’ in allerlei variaties zoals fluisteren, sissen, gillen of schreeuwen.
Net als het schrijven met teveel bijvoegelijke naamwoorden kan dit zorgen voor teveel informatie, en gaat dit op den duur storend lezen. Af en toe is het goed een ander werkwoord te gebruiken dan ‘zeggen’, maar doseer dit goed. - Weglaten wie iets zei, als er een handeling is
‘Ik krijg morgen mijn zakgeld,’ zei Suus, en haalde haar spaarpot tevoorschijn.
Je kunt hier de twee zinsdelen na de uitspraak samenvoegen, namelijk:
‘Ik krijg morgen mijn zakgeld.’ Suus haalde haar spaarpot tevoorschijn.
Vaak worden werkwoorden als ‘zeggen’ weggelaten als diezelfde persoon daarna nog een handeling doet. De handeling vertelt namelijk al wie de uitspraak heeft gedaan. Dat hoef je dus niet nog een keer aan te duiden. - Een goed dialoog is als een tenniswedstrijd, waarbij de bal over en weer gaat
Iedere nieuwe personage dat spreekt krijgt een nieuwe regel op inspringing. Dus in het onderstaande voorbeeld zijn twee mensen aan het woord. Je gaat naar de volgende regel als het dialoog wordt overgespeeld naar het volgende personage:
‘De auto uit!’
‘Wat?’
‘De auto uit, zeg ik!’
(Een man die Ove heet – Frederik Backman) - Dubbele of enkele aanhalingstekens?
Als je Nederlandse fictie schrijft zijn enkele aanhalingstekens de norm.
‘Ik moet gaan,’ zeg ik.
(Birk – Jaap Robben)
En waar plaats je ze, die aanhalingstekens? Een paar voorbeelden, maar lees je over dit onderwerp vooral in:
Vooraan een normale zin:
Ik zei toen: ‘Wat doe je?’
Achteraan de normale zin (meest gebruikt):
‘Wat zei je?’ vroeg ik.
Onderbroken zin:
‘Hoe gaat het met je -‘
‘Wat? Sorry.’ Ik druk de afzuiger boven de kookplaat uit.
‘Hoe gaat het met je, eh, oma?’ Ze keek naar haar voeten. ‘Na haar val?’
Meer over het schrijven van een boek + schrijftool 👇
Jouw boek in de boekhandel? Volg de online schrijfcursus.
✔️ No-nonsense online schrijfcursus. Schrijf je verhaal, maak personages en kweek je schrijfspier.
⬆️ 150+ schrijvers gingen je al voor.