Merel in de ruimte

(zoals gepubliceerd in Tijdschrift Ei)

‘Jerome, ik heb je hulp nodig,’ zei Merel toen ik opnam. Ik kende haar al zo’n tien jaar, maar bellen deed ze me nooit. Er klonk een nood in haar stem die ik niet begreep. ‘Ik kan niet naar het station,’ zei ze.

‘Waarom niet?’

‘Ze… Schimmen.’ Ze was moeilijk verstaanbaar. ‘Kun je naar The Irish Pub komen? Die in de straat ervoor?’ Ze hing op zonder op mijn antwoord te wachten.

Ik deed vlug wat gel in mijn haar en stapte op de fiets. Misschien was ze beroofd? Voelde ze zich niet lekker? Wilde ze me wat vertellen?

Ik stapte de pub binnen. Merel zat aan de korte kant van de L-vormige bar. Ze leek kleiner dan in mijn herinnering. Haar donkere haar had ze in een knotje gestopt en ze droeg een geruite blouse waarvan ze het bovenste knoopje had opengelaten. Ik gaf haar drie zoenen en ging naast haar zitten. Het was zo krap dat onze schouders elkaar even raakten. Met een schokkerige beweging probeerde Merel de afstand tussen ons te herstellen. Haar linkerschouder vond steun tegen de muur.

‘Je was de enige die ik hier kende, Jerome. Bedankt dat je wilde komen.’

Ik glimlachte. Ik was Merel een paar jaar uit het oog verloren. Er waren perioden geweest dat we veel deelden. Dat ik alles wist van haar en zij van mij. Dezelfde studie, dezelfde bus naar huis en een baan bij hetzelfde bedrijf.

Van alles gedeeld, maar nooit een bed.

Tegenwoordig deelden we alleen nog foto’s met elkaar, en al onze vrienden, via Instagram.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik.

‘Ik moet weten of…’ Haar ogen schoten heen en weer alsof ze in de lucht naar iets zocht, de juiste woorden, de volgorde van haar verhaal, zoiets.

‘Neem je tijd,’ zei ik.

‘Misschien is dat precies wat ik nodig heb.’ Merel stak haar hand omhoog en bestelde twee biertjes.

‘Wist je dat ik altijd tegen je heb opgekeken?’ hoorde ik mezelf bekennen. Ik wilde haar groter maken. ‘Je hebt zoveel bereikt, terwijl ik, gewoon…’

Ze snoof.

‘Nee, echt. Het is zo opvallend, dat het iets wegheeft van geluk.’

‘Ik werk er hard voor, maar ik wil juist meer zijn zoals jij,’ zei ze. ‘Ontspannen. Alsof niets je kan raken.’

Ze nam een slok van haar drankje op een manier die ik bij haar vond passen. Gulzig.

‘Waarom?’ vroeg ik. ‘Als ik aan geluk denk, dan denk ik aan jou. Jij bent de gelukkigste persoon die ik ken. Ik bedoel: jij hebt alles wat ik verwacht had op mijn dertigste te hebben. Je hebt iets gedaan met je studie, een baan als leidinggevende en een koophuis.’

Ze keek alsof ik haar een klap in het gezicht gaf.

‘De mensen die het ongelukkigst zijn, zijn het best in doen alsof ze gelukkig zijn,’ zei ze langzaam.

Daar moest ik even over nadenken. Het paste niet bij het beeld dat ik van haar had. Ik staarde in mijn bierglas. ‘Ben je ongelukkig?’ vroeg ik.

‘Het is inmiddels beter,’ zei ze. ‘Vlak voordat wij elkaar leerden kennen, gebeurden er goede dingen. Ik leerde ruimte in te nemen. Ik begon klein en daagde mezelf uit om onderweg naar college niet opzij te stappen, maar de ruimte tussen de mensen te spotten en er doorheen te manoeuvreren. Op de fiets nam ik vaker voorrang, in een werkgroep stak ik soms mijn hand op. Het deed de markering vervagen.’

Ze leek meer te willen zeggen dan ze vertelde. Of ik begreep haar niet.

‘Iedereen neemt toch een plek in de wereld in,’ zei ik. ‘Jij zeker. Kijk wat je bereikt hebt. Ik liet juist alles aan me voorbijgaan. En nu hebben onze leeftijdsgenoten een carrière en loop ik drie burn-outs achter.’ Ik lachte.

‘Misschien had je dat allemaal niet nodig,’ zei ze. ‘Dat ik alles aangreep, was niet positief. Ik zocht iets om voor te leven. Om die markering van me af te krijgen.’

‘Dat is de tweede keer dat je dat zegt: markering…’

Mijn vinger vond een groef in het hout van de bar. De inkeping voelde gevaarlijk ruw toen ik erover wreef, maar was niet scherp genoeg om me open te halen.

‘Dat is waar ik het met je over wil hebben.’ Haar schouder kwam los van de muur en ze botste tegen me aan. Ditmaal bleef ze plakken als een magneet die naar de juiste kant was gedraaid. Ze voelde aangenaam warm.

‘Heb je ooit iets ongewoons aan me gemerkt?’ vroeg ze.

Ik volgde haar mond terwijl ze sprak. Er vormde steeds een klein luchtgaatje tussen haar lippen, waardoor ik een stukje van haar voortanden kon zien.

‘Ongewoon…’ Het vreemdste dat ik met haar had meegemaakt, moest deze ontmoeting zijn. Of nee, die keer dat ik na een borrel de laatste bus had gemist en in het bed van haar huisgenoot sliep die niet thuis was. Ik kwam haar tegen in de gang en droeg alleen een boxershort. Zij complimenteerde me over mijn gespierde borstkas, prikte er uitdagend in en wenste me lachend welterusten.

Die avond betoverde ze me. Buiten was ze mooi, maar binnen haar muren was ze mooier. Ik had nooit geweten dat muren zo’n effect konden hebben.

‘Wat bedoel je?’ vroeg ik.

‘Ik ben een kind van de schimmen. Zij hebben de markering aan me gegeven. Daarna werd het een oneindige cirkel.’

Om eerlijk te zijn, klonk het alsof ze drugs had gebruikt. Niet dat ik daar tegen was, maar ik wilde het toch zeker weten. Ik keek naar haar kaken. Geen opvallend gedrag daar. Haar pupillen waren ook normaal.

‘Het waren schimmen van mensen,’ zei ze. ‘Schimmen die zich tegoed deden aan mij.’

Omdat ik haar niet begreep, probeerde ik iets aan haar houding af te lezen. Ik zag dat Merel ineengedoken op de barkruk zat. Dat moest de reden zijn dat ze kleiner leek dan ze was.

‘Ik wilde vragen of je aan me kon zien dat…’ Ze slikte. ‘Dat ik vroeger… Nou ja, ik dacht dat de schimmen het recht hadden me zo te behandelen. Daardoor nam ik een bepaalde houding aan. Een houding waarmee ik geen ruimte innam. Kan je je voorstellen hoe dat voelt?’

Ik dacht aan die keer dat ik verstoppertje speelde en dat niemand me vond. ‘Ik denk het wel.’

‘Fijn, Jerome.’ Ze perste haar lippen tot een flauwe glimlach. ‘De schimmen markeerden me als kind. En daarna maakte ik geen schijn van kans in de buitenwereld: de plek waar de echte monsters rondliepen.’

De kleine bar benauwde me plots. Haar verhaal was te groot voor deze oppervlakte. ‘Wat deden de schimmen dan?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Maakt het uit?’

Merel hoefde haar verhaal niet tot in detail kwijt. Zoveel was duidelijk. Ze wilde door naar een punt op de horizon; de reden dat ik hier was. Met mijn vinger wreef ik hard over de groef in het hout.

‘Ze raakten me aan. Ze raakten me kwaad aan. En daarna waren er meerderen.’ Haar staccato-manier van praten sneed door me heen, omdat ik wist dat ze zo sprak om emoties te ontwijken. ‘Verschillende mensen. Los van elkaar, maar net alsof ze het hadden afgesproken. Ze zagen de markering. En vandaag…’ Ze slikte even. ‘Vandaag zag ik ze lopen bij het station. De schimmen.’

‘Je ouders?’

‘De schimmen.’

‘Sorry. Zeiden ze iets?’

‘Ik raakte in paniek en in plaats van de trein naar huis te nemen, belde ik jou. Ik hoopte dat je hier nog zou wonen.’

‘Dus zij hebben ons samengebracht,’ zei ik. Dat wrong een beetje.

Merel staarde naar haar handen. ‘Ik wist niet wat ik moest doen.’

‘God, Merel. Het spijt me van net. Van wat ik zei. Maar al ben je niet de gelukkigste persoon die ik ken, dan ben je wel de sterkste.’

Ze hief haar hoofd. Rechtte haar rug. Het was zo opvallend dat de barman opkeek van zijn afwaswater. Ik zag hem naar het gaatje tussen haar lippen kijken.

‘Toen ik jou eenmaal leerde kennen, was ik een persoon die ruimte innam. Tenminste, dat hoop ik. Dat ik niet meer een kind van de schimmen was. Geen gemarkeerde prooi.’

Ik legde mijn hand op die van haar en kneep er zachtjes in.

‘Heb je het ooit gezien?’ vroeg ze.

‘Wat?’

‘Die markering. Ik moet weten of het ooit weg kan gaan of dat je zoiets voor altijd bij je draagt.’ Ze praatte zo vlug dat ik hoorde dat ze bijna buiten adem raakte.

‘Ik heb het nooit gezien, nee.’ Ik had geen idee hoe hetgeen waarover ze sprak eruit zag. Zou de markering zichtbaar zijn op haar lichaam of was het iets als uitstraling?

Ik hoopte dat ik haar gaf wat ze zocht. Mijn nek voelde zweterig.

De donkere stem van Johnny Cash zong over The ring of fire. Voorin de bar werd geproost door mannen in blauwe overhemden. I went down, down, down and the flames went higher.

Ik wist niet wat ik moest zeggen. Wat zeg je op verhalen waarvan je zou willen dat ze niet bestaan?

We bestelden een tweede biertje. Ons gesprek werd luchtiger. Ze sprak over alledaagse dingen, in plaats van over schimmen en markeringen. Daarbij bewoog ze vrij, praatte met haar handen en wiebelde op haar barkruk.

Om twaalf uur barstte het in de bar in een luid gezang uit. De barman kreeg een slinger om zijn nek en ging op een tafel staan. Na de derde ‘hoera’ riep hij luid dat hij iedereen ging trakteren op een rondje.

Hij keek naar Merel.

Maar Merel keek naar mij.

‘Ik wil niet naar het station,’ zei ze. ‘Kan ik bij jou…’

‘Ik heb een extra matras.’ En ik nam haar mee naar mijn muren. Daar deed ze iets onverwachts. Ze duwde haar lichaam tegen me aan. Eiste aanraking op. Zoende me vol overgave. Ze deed haar kleren uit, hielp me bij die van mij en trok me mee naar mijn bed, waar ze woest met haar armen maaide en zo alle kussens van het bed afduwde, alsof ze in de weg lagen.

Haar gretigheid naar aanraking maakte mij ook hebberig. Ik zette mijn handen in haar billen, kneep er zo hard mogelijk in, en ik wilde haar slaan, mijn hand op haar billen voelen ketsen.

Ze verstijfde.

Ik stopte en keek haar aan; had ik iets verkeerd gedaan?

‘Ik wil alleen goed aangeraakt worden,’ zei ze. ‘Zodat het in balans komt.’

Even was ik bang dat ik het verpest had en begon haar daarom zo lief mogelijk te strelen. Het duurde even, maar ze ontspande beetje bij beetje. Ik kuste haar zachtjes, liet mijn tong over haar lichaam glijden, en hoopte dat dat was wat ze bedoelde. Ze spreidde haar armen en leek te verzinken in haar eigen wereld. Op mijn zachte matras zag ze er gelukkig uit. Ik hield van mooie vrouwen zoals zij; ze zijn een afspiegeling van een ideale wereld. Dankzij haar schoonheid kon ik mezelf voor de gek houden dat de wereld een mooie plek was.

Ze bleef niet slapen, zei ze. Ze zou de nachttrein nemen.

‘En de schimmen dan?’ vroeg ik.

Ze haalde haar schouders op. Blijkbaar was er iets veranderd aan de situatie. Het probleem leek te zijn verdwenen.

‘Zal ik met je meelopen?’

‘Het is goed zo.’

Ik dacht dat ik haar begreep, maar was haar alweer kwijtgeraakt.

Toen ze in de hal haar laarzen aandeed, bedacht ik dat dit het moment was waarop mannen in films iets zeiden. Iets wat de relatie tussen de twee hoofdrolspelers voorgoed zou veranderen. Er schoten honderden opties door mijn hoofd, maar het verhaal werd niet logisch. Ons plot liep op niets uit. We waren niet voor elkaar bestemd. Zij wist wat ze wilde.

Ze knoopte haar omslagjas dicht. Daarmee voegde ze een extra laag tussen haar en mij toe. Haar borst zag nog rood van de inspanning. Van haar blouse had ze nu twee knoopjes opengelaten en net onder de kraag zag ik iets wits. Iets wits dat me eerder niet was opgevallen.

Een litteken – nee, een markering.

Het stak af tegen haar rode huid.

Het was alsof het er altijd al had gezeten.

Toen ik het antwoord op haar vraag had, stapte ze uit mijn muren.

De ruimte in.